David Hume (1711-1776)
‘Tis the only way, that we can then be useful to society, by setting an example, which, if imitated, would preserve to every one his chance for happiness in life and would effectually free him from all danger of misery.
“Het is de enige manier waarop we dan nog iets voor de samenleving kunnen betekenen, door een voorbeeld te geven dat, indien het werd nagevolgd, voor ieder mens zijn kansen op geluk in het leven zou bewaren en hem tegelijkertijd zou bevrijden van de dreiging van pijn en lijden.”
De Schotse filosoof David Hume was een van de belangrijkste filosofen uit het tijdperk der Verlichting. Dat het met dat licht soms nog wel eens tegenviel, moge blijken uit het feit dat Hume zijn essay Of Suicide, “Over Zelfdoding”, dat hij in 1755 schreef, nooit tijdens zijn leven heeft kunnen publiceren. De slotregels van dat essay dat uiteindelijk in 1777, na Hume’s dood, voor het eerst verscheen, leest u hierboven.
Hume heeft tijdens zijn leven met regelmaat te lijden gehad van tegenwerking uit de kerkelijke en de weliswaar geleerde, maar daarom dikwijls niet minder bekrompen, kringen van zijn tijd. (Omstandigheden die dus van alle tijden zijn). Die tegenwerking had eveneens tot gevolg dat een van Hume’s belangrijkste werken, de Gesprekken over de Natuurlijke Religie, ook pas ná zijn dood kon verschijnen. Hij heeft uitgebreide maatregelen moeten treffen in zijn wilsbeschikking om die publicatie zeker te stellen, want zelfs zijn beste vrienden waren weinig genegen hem hierin te steunen. Zoals u om andere redenen weet kun je met wilsbeschikkingen niet secuur genoeg zijn. Uiteindelijk verschenen deze Gesprekken in 1779.
De filosofische stroming waartoe Hume gerekend moet worden is die van het empirisme. Dit empirisme leert dat al onze kennis gebaseerd is op of afgeleid kan worden uit de ervaring. Die ervaring – onze dagelijkse werkelijkheid – is altijd divers, uiteenlopend en veranderlijk. Dat betekent dat absolute zekerheid niet binnen ons bereik ligt. We kunnen uit een grote doos nog zoveel heerlijke aardbeien gepakt hebben, dat geeft ons niet de zekerheid dat de volgende aardbei net zo lekker is. Hooguit een meer of minder grote waarschijnlijkheid. We kunnen nog zoveel aardige Nederlanders ontmoet hebben, dat geeft ons geen garantie dat de volgende Nederlander die we ontmoeten óók aardig is.
Absolute zekerheid is alleen mogelijk binnen het gebied van de wiskunde en logica, daarbuiten is alleen een meer of minder grote waarschijnlijkheid mogelijk. En dat geldt ook voor de (natuur)wetenschappen die zich immers bezighouden met de ervaring. Hume beveelt dan ook aan om terughoudend te zijn in onze oordelen. We weten immers een heleboel niet of binnen zeer beperkte grenzen.
Omdat hij deze ideeën op alle terreinen toepaste, ook op het levensbeschouwelijke en godsdienstige denken, werd Hume voortdurend verweten een scepticus en ongelovige te zijn. Dat was hij ook, maar overeenkomstig zijn eigen beginselen op gematigde wijze. De onzekerheid die hij in onze kennis aantoonde, gold natuurlijk ook zijn eigen kennis.
Zijn ongeloof en scepticisme stelden Hume in een kwaad maatschappelijk daglicht, dat niet zonder gevolgen bleef. Tot tweemaal toe liep hij een benoeming tot hoogleraar mis, eenmaal te Edinburgh een eenmaal te Glasgow. Aangezien hij inmiddels is bijgezet in het pantheon van de grote filosofen van deze wereld, hebben ze daar aan beide universiteiten nu behoorlijk spijt van.
Daarnaast stond hij soms bloot aan verbale agressie en het risico van maatschappelijk isolement. Dit laatste dreigde bijvoorbeeld ten gevolge van de door zijn tegenstanders voorgesteld kerkelijke vervolging, onder meer op grond van zijn als goddeloos beschouwde geschriften. U zult zeggen dat dat voor een ongelovige toch geen al te ernstige zaak is. Welnu, voor vandaag de dag hebt u dan gelijk. In de maatschappij van de achttiende eeuw, waarin Hume als geleerde leefde, zou het wel degelijk onaangename gevolgen hebben gehad. De aangekondigde publicatie van zijn essay Over Zelfdoding (samen met een verhandeling Over de Onsterfelijkheid van de Ziel) resulteerde zelfs in het dreigen met juridische procedures tegen Hume en zijn uitgever. Het religieuze establishment, zeg maar het CDA van die dagen, en menig geleerde met beperkte blik, zoals een enkele psychiater die ook nu nog wel de krantenkolommen vult, voelden zich kennelijk bedreigd. Maar waardoor?
De vraag die Hume zich stelt is deze: Als zelfdoding een misdaad is, dan moet die bestaan in het verzaken van onze plicht tegenover God, onze naaste of onszelf. Hij komt echter tot de conclusie dat daarvan in geen van deze drie gevallen sprake is. En dus is het geen misdaad. Derhalve verdedigt hij het recht van de mens over zijn eigen leven te beschikken. Het slot van zijn verhandeling geeft aan dat zelfdoding niets afdoet aan onze mogelijkheden tot geluk tijdens ons leven, en ons daarnaast beschermt tegen het gevaar van ongeluk en ellende aan het eind van ons leven.