Seneca (5 v. C.-65 n.C.)
Van de Romeinse filosoof en ‘man of letters’ Lucius Annaeus Seneca stamt het gezegde: “Laten we God danken dat niemand gedwongen kan worden te blijven leven”, Agamus Deo gratias, quod nemo in vita teneri potest.
Het is een motto dat door velen met enige afgunst gelezen zal worden. Voor de Romeinen was de mogelijkheid zelf het levenseinde te kunnen bepalen een troost die de gehele levensloop begeleidde. Dat was geen overbodige luxe, want de fortuin wisselde nogal eens, afhankelijk van de luimen van de machthebber(s) van het moment. Ook Seneca heeft dat ondervonden.
Seneca was aanhanger en voorman van de filosofische school die we kennen als de Stoa. Deze Stoa wordt gerekend tot de voorlopers van het humanisme. De naam is ontleend aan de plaats waar het onderricht werd gegeven, de zuilengalerij of ‘stoa’.
Volgens de Stoa is de gehele werkelijkheid geordend volgens redelijke beginselen en verloopt ook volgens die beginselen. Het is zaak voor de mens een leven te leiden in overeenstemming met die redelijkheid. Doet hij dat, dan stemt de redelijkheid in het leven van de mens overeen met de redelijkheid in het grote geheel van natuur of kosmos. De mens leeft dan in harmonie.
Als vrij wezen heeft de mens ook de keuze te leven in harmonie met natuur en kosmos, of zich daartegen te verzetten en te proberen er zijn wil aan op te leggen. In het eerste geval bevestigt hij de harmonie, in het tweede geval leeft hij in strijd met rede en harmonie.
Die situatie en keuze kan zich nu ook voordoen wanneer de mens in de loop van zijn bestaan moet constateren dat dat bestaan hem confronteert met de mogelijkheid van een zelfgekozen levenseinde. Wat te doen wanneer naar eigen overtuiging het beëindigen van het leven redelijker lijkt dan het voortzetten ervan? Zich verzetten tegen de loop der dingen? Alles uit de kast halen om in leven te blijven? Of erkennen dat, na het moment van komen, nu het moment van gaan is aangebroken?
Voor de Stoa is de keuze duidelijk en toen Seneca in zijn leven in precies die situatie verkeerde, handelde hij ook als een ware stoïcijn.
Seneca leefde in de roerige beginperiode van het Romeinse keizerrijk. Onder Caligula (keizer van 37–41) ontsnapte hij ternauwernood aan de dood. Onder Claudius (keizer van 41–54) verkreeg hij grote invloed, maar werd na intriges aan het hof verbannen. In 49 werd hij weer teruggeroepen naar Rome en belast met de opvoeding van Nero (keizer van 54–68). Onder Nero werd Seneca een van de invloedrijkste burgers, maar Nero en zijn regering raakten in verval. In 62 trok Seneca zich terug uit het openbare leven en wijdde zich aan de literatuur. Hij werd beschuldigd van deelname aan een samenzwering en ontving in 65 het keizerlijk bevel zelfmoord te plegen.
Zonder veel ophef legde Seneca uitwijkmogelijkheden naast zich neer en aanvaardde als een echte stoïcijn de zelfgekozen dood. Zijn vrouw, die niet alleen wilde achterblijven, volgde hem in de dood.
In een van zijn werken De Vita Beata (“Over het gelukkige leven”) haalt Seneca de woorden aan die de dichter Vergilius in de mond legt van Dido, koningin van Carthago, vlak voor háár zelfmoord: Ik heb geleefd en de baan die het lot mij had toebedacht, heb ik afgelegd.
Daarmee is het standpunt van de Stoa als voorloper van het gedachtegoed waar ook De Einder voor staat, compact weergegeven.
Ik heb geleefd en de baan die het lot mij had toegedacht, heb ik afgelegd, en er is slechts één persoon die dat voor u kan bepalen: uzelf. Vandaar dat Seneca daar aan toevoegt Laten we God danken dat niemand kan worden gedwongen te blijven leven.
Deze tijden liggen inmiddels ver achter ons en de strijd om over het eigen leven te kunnen beschikken moet opnieuw gestreden worden.