Albert Camus (1913-1960)


Il n’y a qu’un problème philosophique vraiment sérieux: c’est le suicide.
“Slechts één filosofisch vraagstuk is werkelijk serieus: dat van de zelfdoding”, aldus een veel geciteerde uitspraak van Albert Camus.
De Frans/Algerijnse schrijver en filosoof Albert Camus verdedigt in zijn werk de individuele mens tegen de overheersing door systemen van kerk en staat. Hij valt te beschouwen als vertegenwoordiger van het moderne humanisme, maar dan in een zeer strijdbare variant, tégen het systeem, vóór het individu.

De mens is geplaatst in een wereld waarin hij voortdurend moet laveren tussen, en moet kiezen tussen, tegendelen. Tussen inzet en onverschilligheid, hoop en wanhoop, zin en zinloosheid. Tussen logica en absurditeit, leven en dood.
Camus kan als mens wellicht het best getypeerd worden door de volgende gebeurtenis. Toen hij in 1957 de Nobelprijs voor literatuur ontving, droeg hij deze in zijn toespraak op aan Louis Germain. Germain was de onderwijzer van Camus op zijn lagere school en zag het talent van de onbemiddelde Albert. Germain zorgde ervoor dat Camus het hoger onderwijs kon volgen, iets wat Camus kennelijk nooit vergeten is en vierendertig jaar later in Oslo, nog steeds dankbaar, in herinnering roept.
Daarnaast werd Camus – “tégen het systeem, vóór het individu” – een van de hoofdfiguren van het Franse verzet tijdens de Duitse bezetting. Zijn oprechtheid blijkt ook hieruit dat hij na de oorlog nooit – zoals bijvoorbeeld zijn collega Sartre – de linkse mode van verheerlijking van het communistisch systeem heeft gevolgd. Hij zag te duidelijk dat daarin voor het individu geen plaats was.

Zijn boek
De Mythe van Sisyfus opent met de boven geciteerde passage. Sisyfus was de zoon van Aeolus, koning van Korinthe. Hij werd, net als Prometheus, door de goden gestraft wegens het openbaar maken van goddelijke geheimen. Goden (en, naar het mij voorkomt, veel van hun volgelingen) hebben het daar moeilijk mee.
Sisyfus moest een zwaar rotsblok een helling opduwen; telkens vóór hij boven aankwam rolde het blok weer terug. We ontlenen daaraan de uitdrukking ‘een sisyfusarbeid’.
Camus gebruikt dit beeld om de situatie van het menselijk individu te schetsen, dat in zijn leven steeds zoekt naar zin en weer terugvalt in zinloosheid, steeds zoekt naar de logica van het bestaan, maar het deksel van de absurditeit van het bestaan op zijn neus krijgt. Vandaar ook dat het enige wezenlijke vraagstuk dat van de zelfdoding is.
Maar het mes van dit vraagstuk snijdt aan twee kanten, zoals past bij Camus. Dat zelfdoding het enige wezenlijke filosofische vraagstuk is, geldt niet alleen voor wie zelfdoding overweegt. Het geldt voor iedereen. Nog altijd is het in de discussie zo dat wie zelfdoding overweegt en daar hulp bij vraagt, ter verantwoording wordt geroepen. Vanwege die hulp zijn er commissies, tweede artsen, criteria, enzovoort.
Maar wie géén zelfdoding overweegt, in een wereld waarin oorlog en aanslagen aan de orde van de dag zijn, vrouwen en kinderen misbruikt worden, het milieu verkommert, enzovoort; hoe zit het daarmee? Waar blijven dán de commissies, tweede artsen, criteria, enzovoort?
Dit is natuurlijk geen pleidooi voor zelfdoding. En ook geen pleidooi voor commissies. Het is een pleidooi voor de erkenning van de menselijke zelfbeschikking, en wel zodanig dat je die zelfbeschikking van een mens niet alleen erkent wanneer de uitkomst ervan je bevalt. In leven willen blijven, is net zo goed een keuze, als
niet in leven willen blijven.

Het gaat dus om de erkenning van het feit dat
ieder mens op weg met zijn leven, – met zijn ‘rotsblok’ – belangrijke keuzes maakt. En móét maken. Dat geldt wanneer je kiest vóór het leven – en je je rotsblok opnieuw de helling opduwt – maar ook wanneer je vindt dat het voor jou nu verder niet meer hoeft. Dat de ene keuze gebruikelijker is dan de andere, neemt niet weg dat ze allebei even aanvaardbaar zijn. In beide gevallen beschikt een mens over zichzelf, in het besef dat het naadje van de levenskous hem voor altijd ontgaat.
De onverschilligheid van de werkelijkheid trof ook Camus zelf en wordt geïllustreerd door het feit dat hij in 1960 bij een – toch zeer banaal – auto ongeluk om het leven kwam.
Het zou goed zijn, wanneer het vraagstuk van de zelfdoding inderdaad erkend werd voor wat het is: een van de meest wezenlijke vraagstukken, ongeacht of men nu zelfdoding overweegt of niet, en dit onder erkenning van de rechtmatigheid van ieders keuze.