Henri Roorda (1870-1925)
“Over mijn zelfmoord zal streng worden geoordeeld. Maar als verreweg de meeste mensen middelmatige en weinig intelligente wezens zijn, welk belang moet ik dan hechten aan de openbare mening.” Aldus Henri Roorda van Eysinga, Frans-Zwitsers schrijver van Nederlandse origine. Van hem verscheen in 1998 bij uitgeverij Vantilt de Nederlandse vertaling van zijn in 1926 gepubliceerde Mon Suicide.
Te Brussel geboren verhuist hij als hij drie jaar is met zijn ouders naar Zwitserland. Hij zal zijn leven lang aan het Lac Léman blijven wonen. Hij werd wiskundeleraar, schreef ook een wiskundecursus en publiceerde werken met een zeer kritisch-pedagogische inslag. Bijvoorbeeld De pedagoog houdt niet van kinderen en De school en de nutteloze kennis.
Geldelijk gewin heeft het hem allemaal niet gebracht, maar onverdienstelijk was zijn werk zeker niet. Zijn overtuigd atheïstische en anarchistische inslag zal hem wel niet overal even populair hebben gemaakt. Hij schreef ook humoristische schetsen – columns, zouden we nu zeggen – voor de Tribune te Genève en de Gazette de Lausanne.
Zijn boekje dat inclusief Nawoord 60 pagina’sa telt, is goed geschreven. Het deed hem kennelijk zelf ook deugd: “Ik heb plezier in het schrijven van dit boekje waarin het over mijn Zelfmoord gaat. Terwijl ik eraan werk zijn mijn gedachten zo zuiver als die van een klein kind.” (p. 39). Zijn observaties zijn vaak de moeite waard: “Ik houd enorm van het leven. Maar om van het schouwspel te genieten heb je een goede plaats nodig. Op aarde zijn de meeste plaatsen slecht. Toegegeven, het schouwspel is doorgaans ook niet zo moeilijk te volgen.” (p. 40).
Modern kon hij daarbij zeker ook zijn: “De Schepper, die naar verluidt erg intelligent is, moet zich bij vlagen toch afvragen of zijn schepping niet vergeefs is geweest.” Maar ook laat hij weten: “Wanneer ik iemand hoor praten over de Hogere Belangen van de Mensheid, begrijp ik niet wat daarmee wordt bedoeld. Maar ik houd van reerug en oude bourgogne. En ik weet hoe verrukkelijk poëzie, muziek en de glimlach van een vrouw kunnen zijn.” (p. 11).
Zijn oorspronkelijk plan was om zijn zelfdoding voor publiek te doen plaatsvinden en om met het toegangsgeld nog wat schulden af te lossen. Daar zag hij – “Aan het eind van zijn spreekbeurt zal de spreker zelfmoord plegen” – bij nader inzien toch maar vanaf!
Op 7 november 1925 beëindigde Roorda zijn leven met een pistoolschot: “Ik ben niet bang voor wat daarna komt, want ik heb het geloof: Ik weet dat ik niet voor de opperrechter zal verschijnen. Alleen op aarde zijn er ‘kosmische tribunalen’. Maar toch zal ik ontroerd zijn. Om mijn zorgeloosheid aan te wakkeren zal ik eerst een halve fles oude port leegdrinken. Misschien schiet ik mis. Als de wetten werden gemaakt door barmhartige mensen, dan zou het degenen die eruit willen stappen makkelijker worden gemaakt zelfmoord te plegen.
Vrienden zijn nog langs geweest met het aanbod me te helpen en me te genezen. Ik heb hun aanbod afgeslagen, want ik weet heel goed dat niets me zou kunnen verlossen van de verlangens, beelden en gedachten die al veertig jaar mijn geest beheersen.” (p.46/7)
Had hij de port al geproefd? “Ik zal wel op moeten letten dat het schot niet al te luid weerklinkt in het hart van een gevoelig mens.” Aldus besluit hij, toch niet zonder fijnzinnigheid, Mijn Zelfmoord.