Speijer & Diekstra
De hoogleraren Speijer en Diekstra hebben belangrijk werk verricht waar het gaat om de problematiek rondom zelfdoding en hulp bij zelfdoding.
Dat werk is nog steeds zeer de moeite waard en eigenlijk nauwelijks achterhaald. En dat laatste is een groot compliment gegeven de ontwikkelingen die zich sedert hun publicaties hebben voorgedaan. Of moeten we toch zeggen: zich lijken te hebben voorgedaan?
Bepalend en fundamenteel is het standpunt dat men inneemt ten opzichte van de kwestie of de mens het recht heeft over het eigen leven te beschikken, en zo ja, of de samenleving bij de uitoefening van dat recht betrokken kan en mag zijn, aldus een passage uit hun gezamenlijke publicatie “Hulp bij Zelfdoding, een studie van problemen rondom de hulpverlening bij de zelfgewilde dood” (Deventer, 1980). Eerder publiceerde Speijer bij dezelfde uitgever zijn studie “Het Zelfmoordvraagstuk” (1969) en in 1981 verscheen van Diekstra “Over Suïcide” (Alphen a/d Rijn). Alleen al de diverse titels van deze publicaties laten een interessante ontwikkeling zien!
De volgende passage uit hun werk (p.24) laat eigenlijk zien dat beide onderzoekers a.h.w. een pleidooi houden voor het bestaan en werk van Stichting De Einder en voor een verdere professionalisering daarvan:
“Het is ten onrechte te menen dat de problemen rondom suïcide met hulp zouden zijn opgelost indien de technische hulp in juridische en praktische zin bevredigend zou zijn geregeld. Immers suïcide is geen gedrag dat in het luchtledige plaatsvindt. Veel hulpvragers zullen zich niet bepaald in hun verlangen geaccepteerd voelen wanneer zij snel een middel in de hand gedrukt zouden krijgen van een vervolgens snel wegrennende hulpverlener. Anderzijds zullen veel hulpverleners zich niet uitsluitend willen beperken tot alleen dergelijke technische hulp om redenen van intermenselijke of humanitaire aard. Aangezien voorts het plegen van suïcide anderen psychisch en materieel ernstig kan belasten zal technische hulp met de nodige begeleiding van mogelijke gedupeerden dienen te worden omgeven. Kortom hulp bij zelfdoding heeft zowel technische, individueel psychologische als sociale aspecten en een maatschappelijk verantwoorde regeling voor suïcide dient met al deze aspecten rekening te houden.”
Voor het gemiddelde kamerlid is deze literatuur wellicht iets te hoog gegrepen, maar een Officier van Justitie, een rechter of een minister van justitie moet dit aankunnen. Uit ervaring weet ik dat dit in de praktijk soms bitter tegenvalt.
En over die praktijk gesproken: ook dáárin was Speijer een voorloper. Op 5 oktober 1981 verscheen het volgende bericht in de kranten: “Prof dr. N. Speijer (76) en zijn vrouw R. Speijer-van Kollem zijn in hun woonplaats den Haag overleden. Beiden zijn inmiddels gecremeerd. Prof. Speijer genoot wereldbekendheid vanwege zijn vele adviezen over sociaal-psychiatrische vraagstukken. Voorts was hij deskundige op het gebied van zelfdoding. Volgens algemeen directeur G. Verzijde van de “Vereniging dr. Schroeder Van der Kolk” waar prof. Speijer adviserend psychiater voor is geweest, is het echtpaar ‘geheel vrijwillig en weloverwogen’ overleden.”
‘Geheel vrijwillig en weloverwogen’ lijkt mij een correcte omschrijving van ‘zelf beschikt’. Van strafbare hulpverlening door derden is mij niets bekend, maar de professor wás dan ook een deskundige! Het is wonderlijk te bedenken dat zich dit bijna vijfentwintig jaar geleden afspeelde. Je denkt bijna “veel zijn we nog niet opgeschoten”, gezien de weerstand die zelfbeschikking nog steeds oproept.