Horatius & Montaigne
Quintus Horatius Flaccus (65-8 v. Chr.) ging als geletterd man bij de schatkist werken, als klerk in dienst van de fiscus. Zijn literair talent werd snel opgemerkt en hij werd opgenomen in de kring rond Maecenas, waar ons begrip ‘mecenas’ vandaan komt. Deze schonk hem in 33 v. Chr. een landgoed. Daar zou hij zich bijna de rest van zijn leven bezighouden met poëzie en het filosofische denken van met name de Grieken.
Tot zijn laatste werken behoort de Ars Poetica, “Over de dichtkunst”, een leergedicht, oorspronkelijk in de vorm van een brief aan de zoon van zijn vriend Piso die zich ook op het misschien wel glibberige pad van de dichtkunst wilde begeven en daarbij wel wat steun en advies kon gebruiken. Het heeft een behoorlijke invloed uitgeoefend, ook later in de tijd van het Classicisme, een stijlperiode in Europa tussen 1770 en 1850. In die Ars Poetica vinden we de versregel (467) “Iemand tegen zijn wil in leven houden, is net zo erg als hem vermoorden.”
Voor Michel de Montaigne (1533-1592) zijn de auteurs uit de klassieke oudheid eigenlijk voortdurend aanwezig in zijn Essays. Zij zijn maatstaf, meetlat, toetssteen, gesprekspartner enz. Zo ook in het 13e Essay uit boek II, “Hoe je over andermans dood moet oordelen”. Bijzonder is dat we hier temidden van de beschrijvingen van diverse zelfdodingen ook een voorbeeld van versterven, uremie, of het stoppen met eten en drinken, aantreffen, zoals dat kennelijk al in de Romeinse oudheid voorkwam. In de vertaling van Hans van Pinxteren (2004) luidt die passage als volgt (pp. 787-788).
“Hoewel de artsen hem beloofden dat hij, weliswaar niet snel maar in ieder geval volledig genezen zou, wilde Tullius Marcellinus, een jonge Romein, zijn laatste uur bespoedigen en een eind maken aan een ziekte waar hij meer pijn van had dan hij verdraaglijk vond; en hij riep zijn vrienden bijeen om zich te beraden. (…) Een stoïcijn zei hem het volgende: ‘Kwel jezelf toch niet zo, Marcellinus, alsof je over iets belangrijks moet beslissen: het leven is zo belangrijk niet: je knechten en je dieren leven ook; maar wat wél belangrijk is, dat is doodgaan op een eervolle manier, wijs en vastberaden. Bedenk maar eens hoe lang je nu al steeds hetzelfde doet: eten, drinken, slapen; slapen, drinken, eten. In dat kringetje draaien wij steeds maar rond; niet slechts tegenslagen en ondraaglijke rampen doen ons verlangen naar de dood, maar ook het verzadigd zijn van het leven.’ Marcellinus zat niet verlegen om iemand die hem raad gaf, maar om iemand die hem bijstond. Zijn dienaren durfden hun nek niet uit te steken, maar die wijsgeer maakte hun duidelijk dat het personeel alleen dan onder verdenking staat als er twijfel rijst of de dood van de meester wel vrijwillig is geweest; en dat het even slecht van hen zou zijn hem te beletten zich te doden als hem te doden, want iemand tegen zijn wil in leven houden, is net zo erg als hem vermoorden. (…) Nu liet Marcellinus, die edelmoedig was en vrijgevig, een som geld verdelen onder zijn bedienden en troostte hen. Overigens ging hij zonder zwaard of bloedvergieten te werk: hij had besloten dit leven te verlaten, niet eruit weg te vluchten; niet aan de dood te ontsnappen, maar om deze te ervaren. En om tijd te hebben hem nader te leren kennen, liet hij al zijn eten staan; zo zakte hij de derde dag, nadat hij zich met warm water had laten besprenkelen, beetje bij beetje weg, niet (naar hij zelf zei) zonder enig genot. Inderdaad vertellen mensen die, door zwakte overmand, buiten westen zijn geraakt, dat ze totaal geen pijn hebben gevoeld, ja eerder een bepaald genot, zoals wanneer je uitrust en in slaap valt.”
Bijzonder is natuurlijk dat we hier tal van zaken terug vinden die ook voor het moderne denken over zelfbeschikking, de zelfgekozen dood en eventuele hulp daarbij, van betekenis zijn.