Ludwig Wittgenstein (1889-1951)


“Der Tod ist kein Ereignis des Lebens. Den Tod erlebt man nicht.” De dood is geen voorval in het leven: bij leven ervaren we de dood niet (Tractatus 6.4311.)

Wittgenstein werd geboren in Wenen in het gezin van een puissant rijke Oostenrijkse industrieel. In WO I meldde hij zich als vrijwilliger voor het Duits-Oostenrijkse leger en trok ten strijde met in zijn rugzak Tolstoj over de evangeliën. Uit de aantekeningen in deze tijd ontstond een van de beroemdste boeken uit de filosofie: de
Tractatus Logico-Philosophicus,het hoofdwerk van Wittgenstein.

Dit werk verscheen in 1921/1922. Het bestaat uit een serie genummerde stellingen die met name betrekking hebben op de taal. De opzet doet denken aan de
Ethica van Spinoza. Volgens Wittgenstein kan met taal alleen zinvol worden omgegaan als daarmee ‘standen van zaken’ worden beschreven, en wel zodanig dat er sprake is van een correspondentie tussen taaluiting en stand van zaken. Voor de rest geldt: Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen. Wittgenstein zou dat zelf letterlijk nemen. De Britse filosoof Bertrand Russell heeft zich sterk gemaakt voor de uitgave van de Tractatus en er ook een voorwoord bij geschreven. Dit laatste op verzoek van de uitgever die anders voor een commerciële flop vreesde. Naar aanleiding van dat voorwoord maakte Wittgenstein aan Russell het verwijt dat ook Russell hem niet begrepen had. Wittgenstein had er een handje van zich onbegrepen te voelen. Hij beschouwde ook de Tractatus zelf als niet zinvolle taal, dat moest wel, want de inhoud verwees immers niet naar standen van zaken. Maar het was als het ware de ladder die nodig was om dat inzicht te bereiken. Die ladder kon daarna worden weggegooid.

Wittgenstein dacht dat hij met de
Tractatus alle problemen van de filosofie had opgelost. Hij deed afstand van zijn fortuin, dat er mocht zijn, en werd onderwijzer aan een dorpsschool en later tuinman in een klooster. Hij was architect en ontwerper van een beroemd geworden huis voor een van zijn zusters in Wenen. Alles wat hij deed gebeurde met een bijna bovenmenselijke precisie.
In 1929 werd hij overgehaald om weer het filosofisch toneel te betreden. Hij werd, met hulp van Russell en G.E. Moore, hoogleraar in Cambridge. Daarvoor moest hij promoveren en dat gebeurde op diezelfde
Tractatus. Russell en Moore waren zijn examinatoren en Moore moest als hoogleraar de vragen stellen. Dat resulteerde in een ongestructureerd gesprekje, aan het slot waarvan Wittgenstein zijn beide examinatoren een schouderklopje gaf en mededeelde “Trek het je niet aan. Ik weet dat jullie er toch nooit iets van zullen begrijpen”. Russell had heel wat met Wittgenstein te stellen maar is hem altijd blijven steunen.

Wittgensteins
Philosophische Untersuchungen verschenen in 1952, postuum. Dit werk verschilde radicaal van zijn Tractatus. Wittgenstein was tot de conclusie gekomen dat taal te complex is om de wereld in een één-op-één verhouding te beschrijven. Hij sprak nu eerder van ‘taalspelen’ en ‘familiegelijkenissen’ om taal, taalbetekenis en taalgebruik te bestuderen en benoemen.
In Nederland had Wittgenstein een grote fan in schrijver Willem Frederik Hermans, die de
Tractatus vertaalde.

Wittgensteins vader drukte met zijn overheersende persoonlijkheid een zware stempel op het gezin, overigens zeker niet alleen in negatieve betekenis. Ludwig had twee oudere broers die beiden door zelfdoding hun leven beëindigden.
Zijn derde broer Paul was een begaafd pianist die in de Eerste Wereldoorlog zijn rechterarm verloor. Maurice Ravel schreef voor hem het Pianoconcert voor de linkerhand. Een van zijn zussen, Margerete, stond model voor schilder Gustav Klimt. Ludwig Wittgenstein overleed in 1951 aan kanker. Zijn dood was geen voorval in zijn leven, want bij leven heeft hij zijn dood niet ervaren. Maar of daarmee de kous af is?